‘Zo zijn ze gewoon’, fluisterde de kassière
In de enorme rij voor de kassa van het zwembad was ik de langste en de slankste. De enige ook zonder hoofddoek. Alle andere vrouwen – er stonden alleen vrouwen – begroetten en kusten elkaar. Ze kletsten aan één stuk door in het Arabisch. Kaarsrecht en doodstil torende ik erbovenuit. Waarschijnlijk is dit het moslima-uurtje, dacht ik. Maar dat stond nergens echt aangegeven. Even zag ik mezelf – als enige in een badpak – het zwembad ingaan. Onbedekt. Halfnaakt, in hun ogen.
Een moslima op witte Crocs kwam de entreehal binnen, liep linea recta naar voren en posteerde zich – zonder op of om te kijken – pontificaal vooraan in de rij. “Wij sluiten hier netjes achteraan, mevrouw.” Ze werd meteen op haar plek gewezen door de peroxideblonde kassière, die alleen mij – terwijl de voorkruipster afdroop – vanuit haar glazen hokje ‘veelbetekenend’ aan bleef kijken. Haar handen ten hemel geheven. Theatraal zuchtend. Zo onbewogen mogelijk staarde ik terug.
Het voorkruipen had – wat mij betreft – niets te maken met een migratieachtergrond of religie. Het was gewoon een onhebbelijk trekje, zoals wij allen barsten van de onhebbelijke trekjes. Bij sommigen – zoals bij deze Crocs-mevrouw – lagen ze misschien wat meer aan de oppervlakte. Bij de meesten borrelden ze daar vlak onder. De narigheid ontglipt ons maar al te vaak op momenten dat we even niet meer weten wie we zijn. Voor je het weet heb je iemand voor dikke koe uitgemaakt.
In die zwembadrij, te midden van het Arabische gekrakeel, stond ik heel erg uit te stralen dat voor mij alles en iedereen erbij hoorde. Ik was de Wildersblonde kassière absoluut niet. Het ging mij puur om dialoog en een vruchtbare samenwerking.
Maar toen ik eindelijk aan de beurt was om een kaartje te kopen, wrong de voorkruipster zich, zonder pardon, tussen mij en de kassa in, legde haar stadspas – met een klapje – op de balie, en schoof één euro onder het glas door. Alsof ik lucht was. Ze had koolzwart-omrande ogen die zo fel schitterden, dat ik er niet eens in durfde kijken. Ik was de enige die het volle pond moest betalen voor drie kwartier baantjes trekken. “Hier is geen kruid tegen gewassen”, fluisterde de kassière. “Zo zijn ze gewoon.”
Ik glimlachte naar haar. Zij naar mij. Op datzelfde moment vielen alle vrouwen om me heen in één keer stil, leek wel. Doodstil. Ik zag wat zij ook allemaal zagen: het meewarige geglimlach tussen de kassière en mij. Het bondje dat we sloten. De tweedeling die eruit sprak. Het wij-zij-denken. De kloof die ik uit alle macht niet wilde voelen, maar die wel bestond. Vervolgens keken we met z’n allen toe hoe de voorkruipster – tevergeefs – probeerde door het elektronische poortje te komen. Op die oerlelijke Crocs van haar.
Schrijfster Elke Geurts gaat tweewekelijks op zoek naar de duistere kantjes die zich in haar – en ons aller – schaduw ophouden.