De plant en ik


Na een drukbevolkt weekend -, in mijn kleine krappe woonkamer waren tien mensen op bezoek - stond ik op deze maandagochtend in een weidse lichte ruimte, - in mijn wijde grasgroene broek -  tegenover een donkergroene kamerplant. En ik zei ‘ja.’  
Ik wist niet eens tegen wat voor een plant ik ‘ja' had gezegd. Nooit eerder had ik haar hier zien staan. Ze was bijna anderhalve meter hoog. Ze had, aan haar stevige gebladerte te zien, niet veel water nodig. Ook niet veel licht. Het leek me een plant die veel kon hebben. Van het stugge soort. Ze verblikte of verbloosde totaal niet toen ik haar het jawoord gaf. Echt een kamerplant.
'En hoe voelt dat om ja te zeggen? vroeg de leertherapeut. 
‘Het is nogal makkelijk om ja te zeggen tegen een plant.'
‘Want?’
‘Nou, de plant is de plant. De plant valt je niet aan. De plant wil je niet pakken. De plant eet je niet meteen met huid en haar op. De plant spreekt je niet tegen. De plant valt je niet in de reden. De plant loopt ook niet weg!'
‘Mooi, hè?' zei hij. ‘Zou je de plant nu ook als de basis van je leven kunnen zien?'
Ik aarzelde. Ik keek naar de basis van mijn leven die in een aardewerk bloempot tegenover mij stond. Ze wortelde in de zwarte potgrond. Ik vond het een wat te smalle basis, eigenlijk. Het knelde. Hoe moest het nu bijvoorbeeld met de verdere vertakking van haar ondergrondse wortelgestel?


 

 

 

deel deze pagina