Zo met je te doen
4 mei 2024
Schaduwcolumn
Elke Geurts vindt dat ze eigenlijk naar haar zieke vriend moet, maar ze wil niet
3 mei 2024
Mijn vriend is nog steeds ziek, zegt hij aan de telefoon. Ik moet hem denk ik weer vragen of hij wil dat ik naar hem toe kom. Maar ik vraag het niet omdat ik bang ben dat hij dit keer ‘ja’ zal zeggen. In plaats van: ‘Nee, dat hoeft niet, schatje. Ik wil niet dat jij ook ziek wordt’.
We hebben al jaren een latrelatie. We wonen allebei in een andere stad en pendelen heen en weer. Als we zin hebben. Dat vind ik het grote voordeel van een latrelatie.
‘Gaat het wel al ietsepietsie beter vandaag?’, vraag ik.
‘Nee. Nul.’
‘O.’
Hij kermt. Hij heeft weer de hele nacht liggen ijlen en zweten en hoesten. Hij heeft wéér geen oog dicht gedaan.
‘Je stem klinkt anders veel beter dan gisteren.’
Dat is schijn. Er dansten vannacht konijnen en wasberen naast zijn bed met rare gezichten, meldt hij. En in zijn koortsdromen werd hij almaar streng toegesproken door een koor van vrouwen met zwabberende armen.
‘O ja?’ vraag ik. ‘Wat zeiden ze?’
Dat weet hij niet meer Alleen dat het steeds dezelfde drammerige boodschap was. Doodmoe werd hij ervan.
‘Ik heb het zo met je te doen.’
Ik denk dat de vrouwen in zijn droom hem zeiden dat hij zich niet zo aan moest stellen. Dat het zo erg ook weer niet is. Dat hij zich een beetje moet leren verbijten. Zoals wij, vrouwen, dat áltijd plachten te doen. Wij kunnen het lijden van onze mannen daarom ook maar moeilijk au sérieux nemen. Wij kunnen de aanblik van een door griep gevelde man in bed meestal nauwelijks verdragen. Het moet haast wel ons collectieve schaduwdeel zijn geweest dat hem vannacht toesprak: ‘O man, o man, stel je niet zo aan, stel je niet zo aan.’ Maar wat kan hij eraan doen dat hij een lagere pijngrens heeft?
Ik wil mijn zieke vriend dus weer een hele dag helemaal alleen in zijn grote bed laten liggen. Mijn lieve, zieke vriend, die wél zou komen als ik ziek was én helemaal alleen, die mijn zure luchtje er met liefde bij neemt als ik heb gekotst.
Hij fluistert: ‘Het voelt dus alsof er een colonne tanks over mij is heengereden’.
‘Héél pijnlijk, lijkt me.’
Mijn vriend gebruikt de laatste maanden constant militaire metaforen, valt me op. De hele dag door schijnt hij te denken: alles leuk en wel, maar binnenkort is het oorlog. Zo’n gedachtegang kan best ziekmakend zijn.
Hij kucht. Het praten heeft hem uitgeput, fluistert hij. Hij hangt op. Tuut-tuut-tuut. Ik haat zijn zielige gedoe. Het vreet toch de hele tijd aan me. Uiteindelijk moet ik het dus wel appen: ‘Zal ik zo naar je toekomen?’
‘Nee joh, schatje! Maar wat ontzettend lief dat je het vraagt. Slik. Ik krijg er meteen een brok van in m’n keel, weet je dat? Hartje, hartje.’