Schaamte
14 maart 2024
Schaamte
Eerste les. Acht schrijfcursisten in een carrévorm. Allemaal nieuwe gezichten kijken me aan. Allemaal vrouwen. Zonder schaamte zou ik hier niet zitten.
Zonder schaamte zou ik mijn werk - als schrijver en schrijfdocent – überhaupt niet kunnen doen.
Schrijf een stukje over iemand waaraan je op het eerste gezicht een hekel hebt. Tweede, derde of vierde gezicht is ook goed. Benoem de hekel niet letterlijk. Als lezer willen wij de hekel voelen. Zodat we zélf ook een hekel krijgen aan die persoon.
Dit is de opdracht die ik voor de schrijfcursus begon, aan mijn nieuwe klasje had gemaild.
Ik heb het, omdat het nog maar les één is, expres een beetje makkelijk gehouden.
Zelf hoef ik de deur maar uit te stappen of ik kom alweer iemand tegen die ik echt niet uit kan staan. Elke dag kruist er wel iemand mijn pad die ik – om de een of andere reden – niet te hachelen vind. De hekel ligt wat mij betreft nogal voor het oprapen. Als ik niet oppas, struikel ik erover.
Ik weet intussen heus wel dat het voor veel mensen niet zo gemakkelijk is. Die hekel.
Maar het is mijn werk om de medemens uit haar tent te lokken. Ik wil mijn schrijfcursisten graag laten morrelen óp, of net over, de grenzen van hun comfortzone.
Het liefst laat ik ze een kijkje nemen in de kelders van hun persoonlijke onbewuste. Ofwel: de Schaduw.
Daar waar het allemaal gebeurt.
Daar waar we alles hebben weggestopt wat van onszelf niet mag bestaan. Van onze ouders niet, van onze omgeving niet.
Daar waar de Schaamte heerst.
Daar waar al die niet-vertelde verhalen borrelen. En al die afgekeurde eigenschappen waarvan we van kinds af aan al hoorden, dat we ons er diep voor moesten schamen.
Maar ook onze levenslust. Onze dromen. Al die ruimte die we nooit hebben ingenomen. Altijd op de achtergrond. Omdat we hebben geleerd dat de voorgrond geen plek voor meisjes is.
Daar waar we al onze onwelgevallige gevoelens keurig netjes verborgen houden. Woede, jaloezie, hebzucht, lust en haat.
Wij hebben die gevoelens niet.
Wij mogen die gevoelens niet hebben.
Ook vandaag zit er weer een cursist in mijn klasje die zegt: ‘Sorry, ik heb de opdracht helaas niet echt goed kunnen doen. Ik heb namelijk nooit een hekel aan iemand. Echt nooit.’
‘Nooit?’
Ze knikt. Ze weet eigenlijk niet goed wat het is ‘een hekel hebben aan.’ Ze houdt zich er gewoon niet zo mee bezig. Het sop is de kool meestal niet waard, vindt ze. Waarom zou je je tijd nou aan zoiets negatiefs besteden? Mensen zijn per slot van rekening nooit alleen maar stom.
Vanachter mijn lessenaar kijk ik de klas rond, maar de andere zeven cursisten kijken uitdrukkingloos terug.
‘Vind je dat nou echt zó gek?’ Ze glimlacht naar mij.
Ze kijkt me aan. Net iets te lang. Met zo’n vorsende blik. Ze probeert me duidelijk te peilen.
Waarom zou deze vrouw toch zulke haat-opdrachten geven? vraagt ze zich natuurlijk af. Waar zou bij haar die afgrondelijke hekel aan andere mensen nou toch vandaan gekomen zijn? Een beetje sneu vindt ze mij zo te zien wel. Heeft ze laatst niet ergens gelezen dat de meeste schrijvers vroeger vreselijk eenzaam waren?
Haar hand ondersteunt nu haar kin.
Ik zie een zeer meelevende blik. Of is het meelijdende blik.
Ik zie botox. Het flitst door mijn hoofd dat deze cursiste botox moet hebben gedaan. Aan haar stralende gezichtshuid te zien. Of misschien iets anders vullends dat de boel bij haar zo ontzettend verlevendigt. En gladstrijkt ook. Ze is net zo oud als ik. Maar ze sprankelt. Iets té, lijkt me. Puur natuur kan dat nooit zijn.
Als ik in de spiegel kijk, schaam ik me voor het ouder wordende hoofd dat terugkijkt. Voor mijn gezicht. De rimpels die ik zie, de fronsen, de vlekken. Ik schaam me voor de afhangende mondhoeken van mijn afstandelijke oma die ook bij mij tevoorschijn zijn gekomen.
‘Ze kunnen zo veel tegenwoordig,’ hoor ik mijn vader altijd weer zeggen. ‘Ze kunnen al die vouwen gewoon wegpoetsen. Maar jij doet er als enige niks aan.’
Ik. Als enige.
Uiteindelijk schaam ik me helemaal niet voor die mondhoeken, die rimpels, of voor mijn afstandelijke oma, maar ik schaam me alleen maar vanwege de blik van de buitenwereld. De anderen. Mijn cursisten.
Wat zij wel niet van mij zullen denken: Zo, die ziet er in het echt een heel stuk ouder uit, hè? Een oude vrouw. Echt door het leven getekend ook. Heel verbitterd trekje rond haar mond, vind je ook niet? Vandaar dit soort hekel-opdrachten natuurlijk. Dat krijg je ervan.
‘Ja, sorry, hoor,’ lacht de sprankelende vrouw nu. ‘Ik vind gewoon dat er altijd wel iets positiefs te melden is. Over iedereen. Dat is waar ik vooral naar kijk. Ik heb aan niemand een hekel. Zo sta ik in het leven. Dat kan toch?’
‘Zeker,’ zeg ik. ‘Dat kan zeker. Maar is dat ook interessant om over te schrijven?’
Het wordt ineens doodstil in mijn klasje.
‘En als er altijd wel iets positiefs over iedereen te melden is, wáár is dan het negatieve gebleven? NOU?’
Ik ga steeds luider praten, merk ik. Alsof iedereen hier doof is.
‘Als iedereen wel iets goeds heeft, heeft echt niemand dan iets slechts? Dát is wat ik me afvraag,’ roep ik.
Stilte. Er is alleen het onregelmatige tikken van de verwarmingsbuis. De andere cursisten leunen gevaarlijk ver naar achteren. Armen over elkaar. Dadelijk vallen ze.
‘Nou, zullen we maar gaan beginnen met het bespreken van jullie teksten?’
Ik schraap mijn keel nog eens en recht mijn schouders.
‘Of hoe zit het eigenlijk met de rest? Herkenden jullie het dus allemaal niet? De hekel? Nooit gehad? Ben ik dus de enige hier die zonder moeite een godsgruwelijke hekel heeft aan alles en iedereen?’
Tja, de anderen hebben – eerlijk is eerlijk - óók niet echt iemand kunnen vinden waaraan ze een hekel hebben. Oké, een beetje hekel wel.
Oké, na lang zoeken hadden ze er - op zich - wel eentje gevonden. Of twee. Een leidinggevende. Naaste collega. Maar dat ze er nou echt een hékel aan hebben, willen ze ook weer niet zeggen. Dat vinden ze te zielig.
Het is meer dat ze absoluut niet in de buurt van die persoon willen zijn. En ja, op het werk gaat dat een beetje moeilijk, hè?
Tja, ze schreven het stukje eigenlijk puur omdat het moest.
‘Omdat het nu eenmaal de opdracht was,’ zeggen ze. ‘Jouw opdracht.’
Het is allemaal ook flink aangedikt. Helemaal verzonnen eigenlijk. Pure fantasie. Fictie.
Ze fluisteren:
Hoewel die leidinggevende, die spoort ook echt niet, hè. In het echt. Daar is dus gewoon echt iets mee. Iets psychiatrisch waarschijnlijk. Iedereen heeft het altijd gedaan, behalve hij. Iedereen. Behalve hij. Dat is een narcistische trek, weet je dat? Altijd de buitenwereld de schuld geven. Al willen ze nu ook weer niet beweren dat die leidinggevende een narcist zou zijn, hoor. Ze zijn natuurlijk geen psychiaters. Maar hij neemt wel alle ruimte in. ALLE RUIMTE. ALTIJD. Echt waar. Dat willen ze even kwijt.
Ze fluisteren nog zachter:
Eerlijk is eerlijk: Ze zouden het totaal niet erg vinden als die opgeblazen kerel morgen onder een auto kwam. Helemaal geen punt. Het zou ze rust geven. Het hele team zou eindelijk weer adem kunnen halen.
‘Goed! We zijn bij de hekel aangekomen!’ zeg ik. ‘We gaan voorlezen!’ Ik wijs – om te beginnen - de sprankelende vrouw aan. Met het botoxhoofd. ‘Wil jij dan het spits afbijten?’
‘Het is niet echt goed geworden, hoor.’ Ze kleurt rood van hals tot kruin. ‘Ik ben er totaal niet tevreden over.’
‘Laat maar gewoon horen!’ zeg ik. ‘Wat heb je verzonnen?’
Ze laat het horen.
Het A-viertje in haar hand trilt. Ze leest zo vreselijk snel dat ik haar niet kan verstaan.
Ze zit zo hoog in haar ademhaling dat de hele klas er bijna van gaat hyperventileren.
‘Rustig, maar,’ zeg ik halverwege. ‘Neem de tijd. Je mag gewoon tijd nemen. En blijf ademen.’
Ze ademt.
‘We luisteren,’ zeg ik.
Het valt mij op dat mensen zich, als ze voor moeten lezen, heel erg vaak schamen voor hun eigen teksten. Ze schamen zich omdat ze die teksten, bij nader inzien, allemaal zo slecht vinden. Zo futiel vooral. Nietszeggend. Ze schamen zich omdat ze hun eigen ervaring centraal hebben gesteld. Het draait allemaal om hen. Ze vinden het moeilijk om ruimte in te nemen met hun eigen verhaaltje. Tijd en ruimte.
Ze vinden het heel lastig om op de voorgrond te treden.
De voorgrond. Zoveel aandacht voor jouw verzinsels. Jouw hekel. Jouw schaamte.
Zoveel gewauwel over jouw kleine leventje. Alsof er niet méér is om over te schrijven. Niets beters. Niets echts belangrijks te vertellen zeker?
Ze horen de grote voorbeelden lachen.
Goed, alle cursisten zijn aan de beurt geweest. De tijd vliegt om. De les is bijna afgelopen. De sprankelende vrouw propt haar A-viertje inmiddels alweer terug in haar tas.
‘Sorry. Ik vind het ook gewoon zo’n sneu beeld,’ zegt ze. ‘Ik zie mezelf daar dan urenlang – heel sneu - binnen zitten typen, in mijn eentje, achter mijn laptop, terwijl het echte leven buiten plaatsvindt. Daar in haar eigen wereldje zit een sneue middelbare vrouw, die zo nodig, dag in dag uit, haar belevenisjes onder woorden probeert te brengen.’ Haar wangen zijn nog altijd vuurrood.
‘Heel sneu!’ zeg ik. ‘Beschamend. Inderdaad. Zeker in jouw geval.’
Ik sta op van mijn stoel, ga achter de lessenaar staan, sla met platte hand op het krijtbord en declameer: ‘Maar het enige - echt het énige - dat wij mensen kunnen inbrengen tegen al het sneue, de vergankelijkheid, het geweld, de teloorgang van alles, is: Iets nieuws maken. Creëren. Scheppen. Schrijven.
En de schaamte is daarbij ons materiaal. Schaamte is goud. Van alles wat in je schaduw leeft, kun je goud maken, beste mensen. De schaamte kan, als we onze pen erin durven dopen, dus bij uitstek onze pot met goud worden. Als we er tenminste naar durven kijken.’
Ik eindig de les met de beroemde woorden van Marianne Williamson:
Onze diepste angst is niet dat we ontoereikend zijn. Onze diepste angst is dat we oneindig krachtig zijn. Het is ons licht, niet onze duisternis, waar we het meest bang voor zijn.
We vragen ons af: wie ben ik dat ik briljant, aantrekkelijk, getalenteerd en geweldig zou zijn?
Maar waarom eigenlijk niet?
Hier heeft meestal niemand verder nog iets tegenin te brengen.
Elke Geurts las deze tekst in Perdu op 14 maart 2024 tijdens het programma Schaamte op de werkvloer (een samenwerking tussen Stichting Breukvlakken en Stichting Perdu).