NRC Recensie Ik nog wel van jou
15 december 2017
Het monster vanzelf in de bek kijken.
Op het eerste gezicht is het ramptoerisme: te lezen hoe een gezin uiteenvalt. Niet bij Geurts. Dit ijzingwekkende verhaal over een scheiding overstijgt de sensatie, maar ook het particuliere autobiografische.
deel deze pagina
Thomas de Veen, 15 december 2017
Het is wel duidelijk: het zit er niet meer in, ze moeten uit elkaar. Het probleem is: zij weigert van hem te scheiden. En hij (het was zijn idee!) werkt ook eigenlijk niet erg mee. Hij verhuist, maar blijft opduiken in de keuken, om dan te blijven hangen en wijn met haar te drinken, ‘wijntjes’ zelfs. Wil hij eigenlijk wel scheiden?
Toegegeven: aanvankelijk voelt Ik nog wel van jouvan Elke Geurts (1973) vooral boeiend om andere dan de geijkte literaire redenen – het boek biedt een behoorlijk soapy genoegen. Het is spannend, deelgenoot te worden van het leed van dit ogenschijnlijk zo succesvolle Amsterdamse Vinex-gezin met twee jonge kinderen dat op de afgrond afkoerst. Meeslepend, maar ook een beetje beschamend: het heeft iets van voyeurisme, van ramptoerisme. Het wordt er allemaal niet gemakkelijker op als je dan ook nog weet, dankzij interviews en Trouw-columns, dat Geurts zelf vergelijkbare relatieproblemen heeft moeten doorstaan.
Maar uiteindelijk is het echt goede van Ik nog wel van jou dat het méér biedt dan soapgenoegen. Want of het allemaal echt gebeurd is telt natuurlijk niet in de literatuur – in een roman telt alleen hoe het er staat, en of en hoe het vormgegeven is tot een verhaal dat het particuliere autobiografische overstijgt. En dat doet het. Ik nog wel van jou is een schrijnende en ijzingwekkende roman over liefde en de dingen die voorbijgaan. En wel precies dankzij die vormgeving, die verdichting.
Zo ver mogelijk de fictie in
Elke Geurts is goed in treffend schrijven, dat wisten we al uit haar verhalenbundels. Hier, in haar tweede roman, dist ze handenvol treffende scènes uit een afbrokkelend huwelijk op, die allemaal duidelijk maken wat voor een terging het leven van haar vrouwelijke hoofdpersoon is. Die scènes zijn soms bijna te mooi of te ironisch om waar te zijn: dat de hoofdpersoon, een schrijfster, bezig is met een verhaal waarin ze in een grote boog heenloopt om de sluimerende relatiecrisis van haar personages. Dat ze dat gegeven weigert te accepteren en in haar schrijven vastloopt. Want: ‘zélf wil ik deze keer juist zo ver mogelijk de fictie in. Ik wil heel erg diep de fictie in.’ Dat ze ondertussen wel aan aspirant-schrijvers doceert: ‘Om te schrijven moet je afdalen naar de kelder in jezelf.’ En dat haar dochters, net als papa een paar dagen afstand neemt, allebei een liedje uitkiezen en de ene kiest voor ‘Pa’ van Doe Maar en de andere voor ‘Papaoutai’ van Stromae – dat is too good to be true. Dat zou in een roman te veel van het goede zijn.
Maar dit is een roman! Ja, maar wel een roman over de schrijfster die een roman over haar relatie aan het schrijven is – dat metaniveau is cruciaal. Geurts, of schrijfster E., wil zelf diep de fictie in; het enige wat ze nog wil is schrijven, om er nog maar iets van te maken. Dat is een slimme, dubbelzinnige, en daardoor bij uitstek literaire troef. Het niet-scheidingsverhaal had een nogal slepend boek kunnen opleveren, maar die vormgeving houdt het voortdurend enerverend. De verteller maakt sprongen in de tijd en vist alleen de veelzeggende parels uit de modder van het leven, belicht de zaken soms even vanuit een speels ander perspectief, om te kunnen schrijven over de nepversie van zichzelf die zo haar best doet de schone schijn op te houden.
Daarnaast is die vormgeving de manier om van dit boek een treffend (zelf)portret te maken, van iemand die de waarheid niet onder ogen wil komen – maar tegelijk zeer gevoelig is voor een scherp getroffen scène. ‘Ik was op allerlei manieren bezig er iets van te maken. Het vorm te geven. Zolang het maar niet het échte leven was.’ Maar het leven biedt zulk onweerstaanbaar materiaal dat ze het monster vanzelf in de bek zal kijken. Ga maar na, dat ze zoiets opschrijft: een observatie die de onwil toont van E. om het einde van de relatie te aanvaarden: ‘We zouden het de meisjes in januari vertellen, tenzij alles anders liep natuurlijk. Tenzij hij eindelijk ‘grapje’ zou zeggen. „Grapje, dit was een test om te kijken of je echt van me hield.”’ Goudeerlijk, én te mooi om te laten liggen.
Je voelt: de schrijfster (en dan weet ik eigenlijk niet of ik het over E. of over Geurts heb) is de waarheid misschien wel gaan inzien door te schrijven. Het voelt wat al te pijnlijk om te concluderen dat de scheiding, haar exhibitionisme en ons voyeurisme zo dus toch nog iets goeds hebben opgeleverd. Maar het is wel zo.