Verhaal

Geweldig China niets meer aan doen

8 februari 2014

Romanschrijfster Elke Geurts gaf een tijdje Nederlandse les in Peking. Wonderbaarlijk snel leerde ze daar met stokjes eten en haar mond houden.

8 februari 2014

deel deze pagina

China aan de lijn. De docente Nederlands somt de onderwerpen op waarover niet gesproken mag worden in de lessen Creatief Schrijven die ik aan de studenten in Peking zal geven. Omdat ik met mijn schrijfhand de telefoon vasthoud, komt het er in grote grillige letters te staan: geen politiek, mensenrechten, seks, niets over homoseksualiteit, ook over de vervuiling in de stad kan ik beter met geen woord reppen. Dat geef gezichtsverlies.

"Ik koop een maskertje voor je", zegt ze. "Soms kun je nauwelijks ademhalen hier. Door de smog."

Het thema van mijn nieuwe roman 'De weg naar zee' kan niet ter sprake komen. "In China worden kinderen met Downsyndroom nog binnenshuis verstopt", zegt ze. "Het is de schaamte. Ze hebben maar één kind."

De Nederlandse cultuur mag ik wel op andere manieren meebrengen. Het is bijvoorbeeld leuk als ik kaasblokjes in mijn koffer zou stoppen en leverworst, zodat de studenten weten hoe wij hier verjaardagen vieren. Het liedje van de zilvervloot kan ook een uitgangspunt zijn voor een schrijfles aan de eerstejaars.

"O leuk."

China hangt op. Het mechanisme werkt meteen al sterk. Want mag ik dit eigenlijk wel opschrijven? Misschien lezen 'ze' mee? Misschien ben ik op dit moment al over de schreef aan het gaan?

Ik voel me nu al onvrij. Moet je nagaan hoe het is als je daar geboren bent.

Beijing Airport. Grijze lucht. Alsof ik een autogarage binnenstap. Om het land in te komen moeten drie andere niet-Chinezen en ik langs de balie Foreigners. Op het gele papier dat we invullen worden we aliens genoemd. De vijf regels waar de aliens in China zich aan moeten houden, stop ik bij mijn belangrijke papieren. Ook het nummer dat de alien in case of emergency moet bellen staat erop.

In de aankomsthal roept iemand mijn naam. Even later zit ik achterin een taxi met de Nederlandse docente en Mies en Maartje. Twee zwijgende studentes. Mies en Maartje zien er anders uit dan hun naam doet vermoeden. In de dagen die komen, zal ik voor groepen Chinezen staan die onder anderen Piet-Hein, Klaas, Annie, Adri, Henk, Sara en Karlijn heten.

"Hun Chinese naam heb ik nooit gevraagd", zegt de docente, "dat is toch niet te onthouden." De eerstejaars zijn 17/18 jaar, komen uit allerlei provincies van China, wonen sinds september op de campus en hebben sindsdien ook een andere naam.

De studie Nederlands hebben ze niet zelf gekozen, maar is hun toegewezen door de overheid.

Op maandagochtend kwart voor acht zitten ze al in stilte in het lokaal te wachten.

"Dat doen ze altijd", fluistert de docente, "zelfs als ik een uur eerder kom, zitten ze er al."

Ook hun Chinese juf zit erbij. Ze zal er de komende drie dagen steeds bij zijn.

"Die is lid van de Partij", is me ingefluisterd.

Nadat ik me heb voorgesteld, vertel ik de klas dat we deze dagen creatief zullen gaan schrijven.

Het blijft muisstil.

"O sorry, weten jullie wel wat het woord creatief betekent?" De studenten kijken voor zich uit. Wat ik ook probeer, ze houden hun mond.

Dat zwijgen, daar zal ik gauw genoeg achter komen, is normaal. Als je iets vraagt, geven ze geen antwoord. Ook de derdejaars op donderdag en vrijdag zullen nauwelijks sjoege geven. Uit zichzelf zeggen ze niets. Al zal hun woordenschat enorm groot blijken te zijn. En in de pauze werken de studenten allemaal door.

Alleen ik bezoek elk vrij moment opnieuw het toilet om er maar even uit te zijn. De camera registreert het.

"Het is onbeleefd als Elke iets vraagt en je zegt niets terug, jongens!", zegt de docente luid. "Zo doen wij dat niet in Nederland. Jullie moeten antwoorden." Er wordt 'ja' gezegd.

Dit stuk zou moeten gaan over de momenten waarop ik in verzet kom, hoe ik de vijf regels waaraan de alien zich in China moet houden met voeten treed - en moet je mij hier vandaag zien zitten in de officiële ontvangstkamer van mevrouw de vice-decaan. De very famous writer. Volledig geassimileerd. Op dag drie van mijn verblijf al. Knikkend. Thee drinkend. Meepratend. Het gaat ongemerkt. "Je draagt zelfs een Mao-pakje", zou het bijschrift onder de foto op Facebook later zijn. En iemand anders schrijft erbij: "Wie is de mol?"

Iemand had me moeten zien staan - nog geen uur nadat ik voor het eerst die klas met Chinezen binnenstapte - klappend in mijn handen. Bevelen gevend. De wijsheid in pacht hebbend. Geen sorry meer, geen twijfel. Vrienden zouden me niet herkennen. Ook is het verdacht hoe snel ik ineens met stokjes kan eten. Waar het mij in Nederland jaar in jaar uit niet lukte om iets naar binnen te krijgen met die dingen, hanteer ik de stokjes hier alsof ik niet anders gewend ben. Mijn aanpassingsvermogen kent kennelijk geen grenzen. Zelfs mijn slechte motoriek verloochent zich.

"Het is voor ons een grote eer u hier te hebben", zegt de vice-decaan, "vooral omdat u zo beroemd bent in Nederland."

'Inderdaad.'

Ze vraagt wat me is opgevallen aan Peking en wat ik zoal van China weet. Ik vertel haar dat hier alles veel beter georganiseerd lijkt te zijn dan bij ons, dat de studenten harder werken, zelfs in de pauzes, dat de werkzaamheden hier meer opschieten. Neem nou de Noord-Zuidlijn in Amsterdam, die is na vijftien jaar nog altijd niet klaar.

De ogen van mevrouw de vice-decaan zijn inktzwart. Ik kan haar niet lezen. Ik denk aan de serie 'Real Humans'.

Ze legt uit dat de luchtvervuiling in Peking komt door het vele barbecuën van de Oeigoeren, maar dat dat nu gelukkig aan banden wordt gelegd.

Ook vertelt ze dat het met de mensenrechten in China tegenwoordig goed gesteld is. Al weet ze best dat het ons westerlingen soms anders wordt voorgespiegeld. Niet alles wat in de kranten staat, klopt natuurlijk. Ze glimlacht. Wat denkt de famous writer ervan?

Die denkt er precies hetzelfde over, hoor ik de famous writer zeggen. Niet alles wat gedrukt staat, is conform de waarheid. De lucht is ook schoon.

Bij de woorden human rights en pollution rinkelen mijn alarmbellen. Ze staan op de lijst der verboden onderwerpen maar nu snijdt mevrouw de vice-decaan ze zelf aan. Het uitgelezen moment om mijn kont een klein beetje tegen de krib te gooien. Maar steeds als ik opkijk, is daar de lens. De Autoriteiten die meekijken. In Nederland is dat tegenwoordig niet zoveel anders. Toch til ik er hier aanmerkelijk zwaarder aan.

Ik hoor mezelf nogmaals benadrukken hoe geweldig ik het land vind, de universiteit, de studenten, Peking, heel China eigenlijk. In één woord: geweldig. Niets meer aan doen.

Intussen vraag ik me af hoe lang deze officiële theevisite nog gaat duren en zie een foto voor me van de famous writer op de Grote Muur. Leuk voor op Facebook straks.

De tweede helft van de week vertrek ik naar een andere universiteit en daar neemt een jonge Chinese docente Nederlands mij onder haar hoede. Ze heeft één jaar in Leiden gestudeerd. Zij kent de aliens, ze lijkt één van ons. Maar ook haar kan ik niet echt peilen.

Als ze me op zondag terug naar het vliegveld brengt, vertelt ze dat de mensen elkaar hier niet vertrouwen. Ook de studenten onderling niet. Daarom zeggen ze niets. Ze hebben geleerd hun mond te houden. Zelfs echtparen vertrouwen elkaar onderling vaak niet. Eén van de twee kan een verrader zijn.

"Er is overal controle", zegt ze. "Iedereen is bang om verraden te worden." Ze wijst me een auto met één rode letter in het nummerbord. "Dat zijn De Autoriteiten. Je ziet die auto's haast nooit op de weg. Sommigen denken dat zij over de snelwegen onder de stad door rijden."

In de jaren zeventig gaf Mao Zedong opdracht een tweede stad onder Peking te bouwen - groot genoeg om meer dan zes miljoen mensen te herbergen - in het geval er een nucleaire oorlog zou uitbreken. Maar het bleek onnodig. De stad raakte in vergetelheid. Nu weten veel inwoners van Peking niet eens meer dat de stad er is.

De Chinese docente en ik zitten achterin de taxi die stapvoets rijdt. Recht beneden ons, in een parallel universum, sjezen de autoriteiten vrijuit over lege autobanen, stel ik me voor.

"Mis je eigenlijk iets van Nederland?", vraag ik.

"Ik mis vanillevla."

"Vanillevla."

Ze knikt. Het gesprek valt stil. Dan zegt ze zacht dat ze niet wil denken aan wat ze allemaal mist. Het zou te veel zijn. "Alles is zoveel makkelijker in Nederland. Je kunt er gewoon lekker leven."

Het volgende moment sta ik naast de bagageband op Schiphol te wachten op mijn koffer en is zij nog steeds daar. In die autogarage. Met haar maskertje. Het verschil tussen 'leven' en 'gewoon lekker leven'. De weken erna komt ook de tengere jongen steeds terug in mijn hoofd, de Oeigoer, die als hij één dag met iemand zou mogen ruilen, het liefst wilde ruilen met zijn vroegere zelf. Toen hij nog gewoon kon spelen met zijn vrienden bij de waterval. Speelgoed had hij nooit gehad, maar er was wel die waterval. In mijn les had hij de waterval getekend en de rivier met zijn vrienden erin. Hijzelf stond ernaast in de schaduw van een boom want zwemmen kon hij niet.

Nu was hij een eerstejaars student Nederlands op een universiteit in Peking, 24 uur treinen bij zijn ouders, grootouders en vrienden vandaan - en heette hij Piet-Hein.

Eén keer per jaar kon hij nog terugkeren naar de waterval. Een grote woordenschat had hij niet nodig om dit verhaal te vertellen. Kernachtig en precies. Zijn ouders zijn trots op hem. Hij is hun hoop. Hij zal het ver schoppen.

Met Chinees Nieuwjaar zal Piet-Hein ze allemaal weer zien.

deel deze pagina