Verhaal

'Fijn Weekend' Kort verhaal voor Volkskrant Magazine

22 mei 2022

Bekijk je relatie eens met andere ogen: een kort verhaal van Elke Geurts bij haar nieuwe roman

Ter introductie van haar nieuwe roman Wie is die vrouw? schreef auteur Elke Geurts speciaal voor Volkskrant Magazine een kort verhaal.

 

deel deze pagina

Fijn weekend

Ze stond nog in de deuropening van haar gezellige arbeiderswoninkje en ik had me net omgedraaid, ik was al bijna bij m’n fiets, bijna, toen ze toch nog iets tegen me begon te zeggen.

‘O ja!’, riep ze.

Ze wiebelde met blote voeten op de drempel. Ik zag die lange grote tenen weer.

‘O ja!’, riep ze nog eens. Haar bril stond scheef op haar neus en er speelde een vals lachje rond haar mond. Dat grijnsje had ik ook allang niet meer gezien. Ze stond op het punt te gaan vertellen dat er binnenkort een boek van haar zou verschijnen.

Ik hád het op dat moment al kunnen weten.

Goed, ik moet toegeven dat ik toen vooral opgelucht was dat ze niet was gestruikeld over mijn ‘Fijn weekend!’. Het was eruit voordat ik er erg in had. De vorige keer gedroeg ze zich alsof ik haar acute leukemie had toegewenst. We waren verdomme achtduizend ochtenden naast elkaar wakker geworden, had ze geroepen, hoe dúrfde ik met droge ogen ‘Fijn weekend’ tegen haar te zeggen? Wist ik nog wel tegen wie ik het had? Wat ik ervan vond dat wij nu dus blijkbaar van die mensen waren geworden die elkaar een fijn weekend toewensten. Ik vond er zeker weer eens niets van. Dat was het ergste.

Mijn ex, E.G., kon zich over de normaalste dingen ineens enorm opwinden. Daar was geen peil op te trekken.

Vandaag had ze geantwoord: ‘Ja, jij ook een fijn weekend, Roddy.’ Weer dat grijnsje.

Dit had me achteraf gezien natuurlijk al allemaal moeten verontrusten. Maar ik dacht echt dat het betekende dat het de goede kant op ging tussen ons. Dat de tijd zijn werk deed. Dat de boel eindelijk aan het normaliseren was. Het leven was weer gewoon doorgegaan.

Ze begon altijd nog iets te zeggen als ik me net had omgedraaid en naar huis wilde gaan, of waar dan ook naartoe. Dat was niets nieuws.

Ze hield nooit op nog iets tegen mij te willen zeggen.

Voor ik ook maar een stap bij haar vandaan kon zetten, probeerde ze me met haar woorden naar zich toe te trekken.

Dan stond ik stil, dan moest ik wel stilstaan, en netjes luisteren naar wat voor ontzettend belangrijks ze me deze keer nog vergeten was mede te delen. Over de kinderen meestal.

Iets wat absoluut niet kon wachten.

Maar dat hadden we vandaag dus allemaal al gehad.

Ik had de rugtassen al bij haar binnengezet, de meisjes al gedag gekust, ze had al over de maximale schermtijd van de jongste gesproken, de jongste tiktokte te veel, vond ze. Of ik überhaupt iets van TikTok vond, had ze maar weer eens nadrukkelijk gevraagd. Ze wilde ook nog heel even weten of ik trouwens ooit ergens een limiet aan had gesteld? Wist ik wel wat grenzen waren? Je kinderen de vrijheid gunnen is niet hetzelfde als hen alles zelf maar laten bepalen, snapte ik dat? Kinderen die niet begrensd werden, voelden zich vreselijk onveilig. Kinderen die zich niet geborgen voelden, konden zich juist niet ontplooien, had ik dat in de smiezen?

‘Joehoe! Roddy, waar ben je? Hoor je wel wat ik zeg? Dit is belangrijk hoor!’

Ze had zoals gewoonlijk voor mijn neus staan springen.

‘Rustig, maar. Ik hoor je.’

‘Joehoe! Wat vind je ervan dan? Ben je er nog? Of knik je alleen maar ja en amen en laat je alles weer gezellig langs je afglijden? Ben ik tegen een muur aan het praten?’

‘Ze leert door TikTok wél heel goed hoe je filmpjes moet bewerken,’ zei ik, ‘ze kan beter met het Adobe-filmbewerkingsprogramma omgaan dan wie dan ook.’

‘Je begrijpt het niet.’

Ze dacht dat ik het allemaal niet begreep. Ze had voor het gemak een domoor van me gemaakt. Misschien had ze me een afwijking in het autistisch spectrum toebedeeld? Ik was voor haar in elk geval iemand met het psychologisch inzicht van een amoebe. Iedereen die er een andere visie op na hield dan zij kreeg algauw dat stempel, dus hield ik me meestal maar op de vlakte. Om haar niet boos te maken.

Ze had op de valreep ook het vele logeren van de oudste nog even aangekaart, of we daarover misschien wel op één lijn zaten.

‘Natuurlijk zitten we daarover samen op één lijn,’ had ik gezegd, ‘we zitten toch altijd samen op één lijn als het over onze meisjes gaat? Dat is toch helemaal nooit veranderd?’

‘Hoe moet ik nou weten wat er wel en niet veranderd is?’ Ze keek me strak aan. ‘Aan jou kan ik het niet zien. Aan jou kan ik helemaal niets zien. Ik weet helemaal niet wie jij bent.’

‘Dat weet je best.’ Ik zuchtte. ‘Doe nou niet zo gek, E.G.’

‘Nee, ik ken jou niet’, zei ze. ‘Ik heb jou nooit echt gekend. Wie weet hoeveel dubbellevens jij wel niet hebt geleid?’

‘Ik ken jou nog wel gewoon, hoor’, zei ik. ‘En jij mij ook.’

Ik glimlachte maar weer zo vriendelijk mogelijk naar haar, om zo snel mogelijk weg te kunnen komen. Het smalle slingerstraatje uit. Mijn Joke wachtte. Jokes borsten pasten precies in mijn handen. Het was nu alweer bijna twee weken geleden dat ik haar borsten gemasseerd had met wilde rozenolie. Ik dacht aan haar zachte buik, haar gladgeschoren venusheuvel.

‘Ja, je hoeft nu niet zo te staan zuchten’, zei ze.

‘Hé, ik moet gaan,’ zei ik zacht, ‘ik heb zo een eetafspraak met Diederick.’

We waren nu al vier jaar uit elkaar, ik was dus al vier jaar officieel met mijn Joke (bijna twaalf officieus), maar ik zei nog altijd Diederick om haar niet voor het hoofd te stoten.

‘O ja!’, riep ze. ‘Er komt zeer binnenkort dus weer een boek van me uit.’

‘Wat leuk voor je’, zei ik. ‘Ik hoorde al zoiets van de meisjes.’

De zon scheen. De knoppen in de knotwilgen stonden op springen. In mijn broekzak trilde mijn telefoon. Joke vroeg zich vast af waar ik bleef. Ons weekend lag voor me.

Ik was alvast op mijn zadel gaan zitten met één voet op de trapper, stak mijn hand nog even op, en wilde vertrekken.

 

 

‘Het is dus eigenlijk ook een vervolg geworden op Ik nog wel van jou. Onderdeel van een tweeluik zou je wel kunnen zeggen.’ Ze hapte naar adem. ‘Dat maakt voor jou niet uit, want jij leest het toch niet. Maar ik dacht: ik zeg het even. Dat is wel zo netjes. In de publiciteit wordt nogal de nadruk gelegd op het verraad, namelijk.’

Ze lachte te kort, te hoog, te vals.

‘Wat is de titel?’, vroeg ik.

Wie is die vrouw?

‘Slechte titel.’

‘Waarom vind jij dat een slechte titel?’

Wie is die vrouw? is gewoon een slechte titel.’

‘Het gaat natuurlijk vooral over het verraad aan mezelf, hoor’, zei ze snel. ‘Het gaat niet over die vrouw van jou, als je dat soms denkt. Er is in mijn boek een ik en er is ‘de vrouw’. Ik ben het allebei of allebei niet. In sommige hoofdstukken neem ik afstand van het verhaal door van perspectief te wisselen en uit te zoomen, snap je?’

‘Ja, ik ben niet dom.’

‘Het moest ook wel even over de kwestie gaan, Rod.’

‘Van wie moest dat?’

‘Sorry, echt sorry. Ik heb het de afgelopen jaren steeds willen vergeten. Echt vergeten. Ik had geen zin om het nog ooit over dat verraad te hebben. Maar dat ging gewoon niet.’

‘Waarom niet?’

‘Het was niet afgerond. Ik moest er een verhaal van maken waar ik op de een of andere manier mee uit de voeten kon. Snap je?’

‘Ja, maar ik vind het niet leuk.’

‘Voor mij was het ook allemaal niet leuk, hè?’

Ik zuchtte, haalde mijn telefoon uit mijn broekzak.

Wat wilde ze hier nou precies mee? Het was toch allemaal goedgekomen? Ze had een nieuwe liefde, genoeg werk, een leuk huisje. Ze had het ook echt mooi opgeknapt, daar kon ze trots op zijn, dat had ze goed gedaan allemaal. Eerlijk is eerlijk, ik had nooit gedacht dat ze dat allemaal zelf zou kunnen regelen. Vroeger regelde ze echt níks, nog geen tandartsbezoek werd door haar gepland, he-le-maal niets deed ze, werkelijk waar. Vroeger moest ik overal in mijn eentje voor zorgen, maar ze heeft er een echt thuis van weten te maken voor onze meisjes.

Het was uiteindelijk het beste voor iedereen dat het zo was gegaan. Dat vond ze zelf ook. Het is best een drama geweest, dat geef ik toe, het kwam allemaal onverwacht natuurlijk. Maar ik heb nergens spijt van.

Ze praatte en praatte maar door. Ik had een oproep van Joke gemist.

‘Ik moest er iets van maken, Roddy. Het is dus ook onderdeel van mijn geschiedenis geworden. Ook al wilde ik dat niet. Ik moet schrijven over wat ik niet begrijp, begrijp je? Het verhaal dat niet verteld wordt, wil nu eenmaal verteld worden.’ Weer dat gemene grijnsje.

‘Ik moest de werkelijkheid wel voor mezelf verzinnen, hè? Als jij niets zegt, moet ik zelf invullen hoe het is gegaan.’

Waarom bleef ze hier nou over doorgaan? Alsof er geen andere dingen aan de hand waren in de wereld.

Waarom schreef ze anders niets over dat kwaaiige queer vriendje van haar dat regelmatig rode nagellak scheen te dragen, tien Ritalin per dag slikte om rustig te blijven, en volgens de oudste laatst ook al een jurk voor zichzelf had aangeschaft. ‘Hij wil zijn feminiene kanten meer ontwikkelen, papa. Dat zou jij ook moeten doen.’

Ik moest wel lachen toen ze dat zei.

Drie keer kort gezien inmiddels, die gast. Wat moet ik ervan zeggen? Hij is kaal, maar hij is wel handig volgens mij, hij heeft een fotografisch geheugen, doet iets bij de radio geloof ik, en de meisjes vinden hem heel leuk. Zolang de meisjes het maar met hem kunnen vinden, is het best, zolang hij maar niet te hard scheurt als ze bij hem in de auto zitten. Hij schijnt, volgens de jongste, elke week een bon te krijgen, niet echt een heel verantwoordelijk type dus, maar ik heb er op zich wel vertrouwen in, die kerel heeft zelf ook drie kinderen die allemaal nog in leven zijn, en E.G. weet zelf heus wel wie ze uitkiest.

‘Zolang onze wonden verborgen blijven, zullen ze alleen maar gaan zweren. Want zolang we niet durven zien wat er is, kunnen we niet veranderen, Roddy’, oreerde ze. Ik hoorde het betweterige toontje wel. ‘Ik denk dat het juist goed voor ons is dat ik erover heb geschreven.’

‘Echt?’

‘Ja, nu mag het verhaal er gewoon zijn en kan het ook verdwijnen.’

Haar ogen schoten heen en weer. Ze hield met beide handen de deurpost vast. Ze was eigenlijk best eng.

Er zat iets in die ogen dat nooit, echt nooit, wilde opgeven. Dat was het enge. Die vrouw had de neiging zich alles toe te eigenen, ze pakte alles van mij, mijn woorden, mijn verhaal, álles.

‘Ik ben schrijver! En dat wéét je!’ Ze ging recht voor mijn fiets staan. ‘Het is ook gewoon een goed verhaal, hè.’

Ze had iets kruidigs gegeten.

‘Ik beschermde jou overal. Als mensen slecht over je praatten, verdedigde ik je. Ik vond het gewoon zielig voor jou dat ik er toevallig achter was gekomen dat jij mij zo vreselijk lang had bedrogen. Ik weet ook dat jij nooit zo iemand had willen zijn.’

‘Dat ben ik ook niet.’

‘Weet ik.’

Ik reed bijna per ongeluk met mijn voorwiel over haar lange tenen. Verder deed ik er maar weer het zwijgen toe. Zwijgen en aardig blijven was de beste remedie. Altijd aardig blijven. Agressie was nergens goed voor.

Het had ook geen enkele zin om tegen haar in te gaan als ze op de psychologische praatstoel zat. Ze was niet veranderd.

Als ze niet met mij getrouwd was geweest, had ze dit huisje nooit kunnen kopen. Dat geschrijf was hartstikke leuk en aardig natuurlijk, maar je kon er nog geen opslagruimte voor aanschaffen. Niet dat ze me daar ooit voor had bedankt.

‘Nou, Roddy, er komen dus best wat interviews aan’, zei ze. ‘De pr-aandacht duurt maximaal twee weken en dan is die ook weer voorbij. Dan weet je dat.’

‘Je moet wel tegen die journalisten zeggen dat het fictie is, hè’, zei ik.

‘Hoe bedoel je?’

‘Je boek is fictie.’

‘Ja, het is mijn verhaal. Wat ik ervan heb gemaakt. Logisch.’

‘Precies. Fictie’, zei ik. ‘Je moet ervoor zorgen dat je niet te veel zegt. Daar moet je goed op letten. Voor je het weet floep je er weer van alles uit. Ik ken jou. Journalisten willen natuurlijk altijd meer weten dan dat er staat. Maar het is gewoon allemaal fictie. Meer niet.’

‘Of autofictie’, zei ze.

Joke belde weer. Mijn ex bleef maar tegen me praten, terwijl ik hier stond, met mijn fiets tussen mijn benen, op het punt om naar Joke te gaan.

‘Hé, Diederick belt’, zei ik. ‘Hij wacht op me.’

‘Ik heb uiteindelijk jarenlang elke nacht opnieuw gedroomd dat ik die Joke van jou doodstak’, zei ze. ‘Maar het ging natuurlijk niet echt over die vrouw. Alles gaat over jezelf. Die dromen gaan ook over mezelf. Ik bén dat enge wijf. Snap je.’

Dat snapte ik zeker. ‘Het gaat inderdaad niet over Joke’, zei ik.

‘Nee’, zei ze. ‘Dat is gewoon wel een heel eng wijf.’

Ik liet ‘heel eng wijf’ passeren. Ik moest nu echt opschieten. In de tijd dat ik hier stond, waren er onophoudelijk berichtjes binnengekomen op mijn telefoon in mijn broekzak van mijn lieve enge wijfje dat thuis op me wachtte.

‘Fijn dat je dit allemaal gezegd hebt. Maar ik moet nu echt gaan.’ Ik racete haar straat uit.

‘Een heel fijn weekend, Roddy!’, riep ze me achterna. ‘Doe de hartelijke groeten aan Diederick!’

‘Wie is die vrouw?’ van Elke Geurts verschijnt 24 mei bij uitgeverij Lebowski.

deel deze pagina