Elke Geurts

Elke Geurts (1973) schrijft romans, columns en verhalen voor kranten en tijdschriften. Ook vindt ze het leuk andere mensen iets te laten schrijven waarvan ze zelf versteld staan. Ze woont in Amsterdam met haar twee dochters en hun katertje. 

Beeld: Keke Keukelaar

Een stukje uit ‘Wie is die vrouw?’

Zolang wij onze mond maar hielden, zolang wij deden wat er gezegd werd, wat impliciet of expliciet van ons gevraagd werd, zolang wij maar bleven glimlachen, werd er veel van ons, de moeders, de vrouwen, gehouden. Een beetje opstandig was leuk. Zolang we ons maar niet te onaangepast gedroegen. Maar dat was met alles waar het woordje‘te’ voor stond. Dat was nooit leuk.


Er werd me gisteren op de valreep gevraagd of ik een lezing kon geven over liefdesverdriet.

‘O, liefdesverdriet! Leuk!’ zei ik meteen.

Dus zat ik voor een zaaltje te praten over liefdesverdriet en stadia van rouw (ongeloof, boosheid, strijd, verdriet, opkrabbelen) die in zo’n proces voorbijkwamen.
Het publiek bestond uit alleen maar vrouwen met gebroken harten.Een dame achterin stak haar vinger op. Ze had een vraag over aanpassing. Ze zei dat ze de neiging had zich volledig te conformeren aan de ander in de hoop dat het weer goed zou komen. Ze zei dat ze alles voor haar man wilde doen. Zolang hij haar maar weer terugnam. Wat had ze zo verkeerd gedaan? De dame begon vreselijk te huilen.
Ik las een hoofdstuk voor waarin ik beschreef hoezeer ik van mezelf vervreemd raakte toen mijn ex zei dat hij niet meer van me hield. Hoe mijn ik-figuur transformeerde in ‘de vrouw’. De ideale vrouw die haar man gaf wat hij nodig had, haar kinderen verzorgde als nooit tevoren, die het huis gezellig maakte. Ze deed tegen de klippen op haar best. Een tien voor gedrag en vlijt. Ze kon het wel, als ze haar best maar bleef doen. Als ze maar niet verslapte.
Haar ex-man merkte op: ‘Jij bent nu precies de vrouw die ik altijd had willen hebben. Maar nu is het te laat.’
Nu was het te laat. Ze had het laten versloffen.

Ik begreep het daar pas echt, toen ik op dat podium zat en keek naar de almaar glimlachende vrouw recht voor mij, naar de dame die haar ogen bleef deppen, en naar de twee vrouwen rechts achterin bij wie de tranen nu ook over hun wangen biggelden.
Ik dacht aan het tienminutengesprek over mijn jongste dochter. De ideale leerling – ijverig, lief, behulpzaam, slim, sociaal –, stond er weer in haar schoolverslag, zoals het in alle verslagen over mijn oudste had gestaan, zoals op mijn eigen rapporten bij gedrag en vlijt en godsdienst steevast een negen prijkte, en op die van mijn moeder ook. Ik begreep de dynamiek. Maar dat was niet genoeg.
Wij waren de perfecte meisjes. Wij stelden niemand teleur. Van ons wilden alle juffen er altijd wel zestig in de klas. Als we maar niet onszelf waren. Als we maar niet echt zeiden wat we ervan vonden. Als we maar niet zeiden waar het op stond. Dan zouden ze namelijk wel anders piepen.